vrijdag 1 februari 2013

Digi-oma's onder elkaar


Ha lieve vriendin,

Na mijn studiedag met het inspirerende seminar Populair Wetenschappelijk Schrijven ben ik op weg naar huis. Ik zit in de trein tussen Amsterdam en Dordrecht, m’n  iPad voor mijn neus, doppen in mijn oren met een heerlijk muziekje voor nu - Bach op accordeon. In Sloterdijk waren alle stoelen nog leeg. Inmiddels staan studenten hutje-mutje op elkaar gepropt in het gangpad. Lekker hoor, ik heb de leeftijd om te blijven zitten. Mijn naaste buurman slaapt met zijn hoofd-met-doppen tegen de gitaar die hij met twee handen vasthoudt. Ik gok dat hij niet werkelijk slaapt want alles blijft in de bochten netjes op zijn plek. Even later blijkt hij vervangen door een slapende dame. Rechtop zit ze, handen gevouwen op haar tas, ogen dicht. Alle overige passagiers blikken onverstoorbaar neer op hun handen. Alwaar uiteraard een mobiel of smartphone. Oordoppen alom. De rust verklaard. Beschaafde buren, hooguit wat opzichtig gekleed of gekapt. Zo nu en dan een besmuikt telefoongesprek - en mij ontgaat niets. Ik verhoog het volume in mijn eigen doppen. 

Vanochtend om half acht stapte ik de deur uit, tegelijk met Jorien. Zij op weg naar de pabo in Utrecht, ik naar de Amsterdamse hogeschool. Tot Rotterdam reisden we samen. We dronken op het station een bekertje koffie en gingen samen op de foto van Joriens nieuwe smartphone. Met de gratis Wi-Fi in de trein werd dat plaatje op Facebook gepost. Zo kan de hele wereld zien hoe goed wij het samen kunnen vinden. Dit is 2013.
Nee, lieve vriendin, dan wij in 1975. Hoe hadden we ons dit alles toen voor kunnen stellen? Daar stonden wij, op het tochtige Leidse station. Twee zestienjarige meiden, wachtend op hun vriendjes. Allebei een cape aan want dat was de mode. Jij een rode, ik een zwarte. We leefden verder, werden volwassen, onze vrienden verloofdes. Nog later trouwden we ze. Zo ging dat toen en we waren gelukkig. We kregen een baan, kinderen. En al die jaren onderhielden we onze vriendschap zo goed en zo kwaad als het ging. We  verhuisden, en nog eens,  woonden ooit honderden kilometers uit elkaar. Zonder mail of internet – we hielden contact. En zeg eens, hebben we nou dat virtuele aspect ooit gemist? Op een dag werd er weer verhuisd. Ineens woonden we binnen een fikse fietsafstand. We zochten elkaar wat vaker op, gingen verder met de vriendschap waar we gebleven waren. De kinderen groeiden op, de middelbare school kwam ons leven binnen. Nooit vergeet ik die zaterdag dat we elkaar tegenkwamen op de Open Dag van die Gorkumse school: dwars door de school heen zag ik je in een lokaal staan, opgewekt in gesprek met een leraar. Dat moment, dat beeld: pardoes stonden we er weer - samen! Niet op een tochtig station maar in een bloedhete school, twintig jaar ouder. Wijzer wellicht, wie zal het zeggen?

En weer zijn we jaren verder. Jij stuurt me een mailtje want je gaat op kraambezoek bij mijn dochter. Of het mij gaat lukken daar veel van mee te beleven weet ik nog niet, want ik ben aan het werk op dat tijdstip – om de hoek, zo dichtbij! Ik stuur je een online foto van mijn kleindochter en leef via Facebook met je kinderen mee. We houden elkaar scherp in onze digitale ontwikkeling, weten er waar nodig slim gebruik van te maken. 
Maar alle virtuele communicatie verbleekt bij een vertrouwde real-life knuffel. Reken maar dat ik die maandagmiddag met je kom uitwisselen. Tot dan!

Liefs,
Nely

P.S. Heerlijk om hier in die volle trein zo onpopulair en onwetenschappelijk te zitten schrijven.

Verstuurd vanaf mijn iPad

woensdag 30 januari 2013

Druk in mijn hoofd

Het is nog kerstvakantie, de dagen vliegen voorbij. Op de valreep van een dag sjees ik nog even als een speer naar het winkelcentrum. Nu probeer ik toch weer op twee plaatsen tegelijk te zijn, realiseer ik me. Ik leer het nooit.

De drogist. Ik weet wat ik nodig heb, heb het snel gevonden en wil graag meteen afrekenen. Niks lekker even shoppen. Dapper doe ik alsof ik geen haast heb en beantwoord glimlachend de vriendelijke groet van de juffrouw achter de toonbank. Terstond wordt deze door haar collega opzijgeschoven. Dat moet af, wijst die naar een klusje en neemt plaats achter de toonbank. Kan gebeuren. 
Maar dat ze me niet een keer aankijkt, zwijgend mijn toch leuke bedragje intikt, flauwtjes informeert of ik een tasje wil (#needanku) en vervolgens het tasje tevoorschijn haalt valt voor mij ver onder de noemer klantvriendelijkheid. Het overbodige tasje wordt vervolgens zonder toelichting terug onder de toonbank gefrommeld.
De winkeljuffrouw (oh, prachtig dat gedateerde woord hier te bezigen) overlegt, op fluisterniveau en intussen rommelend met tasje en pinautomaat, met haar baas over een belangrijke bestelling die dringend vandaag nog moet gebeuren en wenst me dan, nog steeds zonder me aan te kijken - nee, ze wenst me niks. Ik mag gewoon gaan. 

Nijdig sta ik weer buiten. Dit is de stad. Wat ben ik al die jaren toch verwend in mijn dorpswinkeltjes. En hier ga ik dus niet meer heen. Nee, ik bedenk me. Ik ga het haar zelf vertellen: dat ik er niet meer heen ga. Nu!

Daar ben ik weer. Vragend kijkt ze me aan. Ik oog als een en al vriendelijkheid - maar zeg niets. Heb ik iets verkeerd gedaan, vraagt ze? Nee, u deed of ik er niet was en dat vond ik niet prettig. En ik vind het wel zo eerlijk u dat te vertellen voordat ik met iemand over u praat. 

Ze krijgt gelukkig een hoofd als een biet. En ik haar excuses welke ik hoffelijk aanvaard. Ik heb het zo vreselijk druk in mijn hoofd, legt ze uit. Ik ook, antwoord ik met mijn eeuwige glimlach. 

Ik hoop dat ze zich nog de hele avond zit te schamen.