dinsdag 15 januari 2013

IJspret, daar kan ik tegenwoordig ook van genieten door ernaar te kijken.




Ik heb geen tijd om te schaatsen. En ik kan het ook niet.
Ik klaag niet, want de laatste jaren heb ik fysiek minder last van gladheid dan vroeger. Hoe dat komt weet ik natuurlijk niet. Ik geloof graag dat het komt doordat ik zo dapper aan mijn conditie werk, wellicht speelt de overgang onderhand een rol (als dat zo is hang ik acuut mijn bekkenkorset aan de wilgen) en wie weet zijn er nog andere redenen te bedenken.

Vroeger werd ik altijd stikchagrijnig als het ging vriezen. Het begon al bij het weerbericht en zodra het ijs beschaatsbaar was beleefde mijn humeur een dieptepunt. Met sneeuw was het nog erger, dan durfde ik niet eens naar buiten want iedere gladde stap leverde pijn op. Daar stond ik weer, voor het raam. Iedereen lekker buiten actief en ik binnen met mijn (na-)pijn.
Op een dag stond ik stiekem aan de slootkant te mokken. Ik kon het ijs niet op. Naast me stond een vader naar zijn kinderen te kijken. We maakten een praatje en terloops vertelde hij hoezeer hij baalde dat hij door een beperking niet mee kon gaan schaatsen. IJspret maken met het kroost op de slee achter zich aan.... Ik was verrast dat ik niet de enige was. Een lotgenoot troost. Ik besloot ter plekke me in mijn lot te schikken. Al viel me dat niet altijd mee.

Toen de kinderen nog klein waren woonden we in Zeeland en zagen we zelden sneeuw. Er werden weliswaar twee Elfstedentochten verreden maar toen was ik net zwanger of bevallen. 
In Domburg werd een ijsclub opgericht met de naam “Nooitgedacht” en zoals je kon verwachten, we hebben er in die vijf jaar zegge en schrijven twee dagen geschaatst. De eerste fikse winter die de kinderen zich herinneren dateert van januari 1991, we waren net verhuisd en woonden vlakbij de ijsbaan. En ja, ik was zwanger. Niet te fanatiek schaatsen dus – en wachten op een volgende winter. Daarvan kwamen er nog genoeg. 

De dorpsgemeenschap veranderde in tijd van vorst op slag. “IJs en vis moet je nemen als het er is”. Ver voor de tijd van Facebook en Marktplaats was iedereen aan het handelen en scharrelen om tijdig aan de juiste maat schaatsen te komen. Wie had er nog hockey’tjes in maat 35, wie kon er schaatsen slijpen, wie wilde je Noren lenen, je stond bij de Spar en vroeg even in het rond: met een beetje geluk reed je kroost er een uur later op rond. Of het kroost van de buren. Als ik het goed heb ligt er ergens in onze familie nog een ski-jack van onze buurjongen van toen. Niks Wi-Fi, mailen of telebankieren, en minstens zo effectief. Ik bedoel maar.

Ik wist het jarenlang niet maar ik had het wel, een fikse bekkeninstabiliteit. Dat betekent eigenlijk dat je onmogelijk kunt schaatsen, en niet kunt lopen waar het glad is. Had ik dat maar eerder geweten. Pijn, kommer en kwel – dat hoort voor mij bij de herinnering aan die fantastische ijswinters van toen. Een goede moeder gaat mee het ijs op, en ik handelde naar mijn stellige overtuiging. Van een medemoeder kreeg ik een prachtige ouderwetse houten slee te leen en ik bond onze jongste er, lekker warm ingepakt, op vast: alsof het een kinderwagen was zo duwde ik haar over het ijs om bij de ijspret te kunnen zijn. Maar leuk? Nou nee. Het voelde alsof ik voortdurend aan het klunen was. Wanhopig trachten overeind te blijven. Overleven tot aan de kant. Op de terugweg naar huis maakte ik eens mee dat ik mijn fiets met beide handen stijf vast moest klemmen om zelfs maar op de been te blijven. De angst en paniek van dat moment staan me bij alsof het gisteren was: Hier loop ik, op een spekgladde dijk en – ik kan het niet. Wat nou als ik onderuit ga, met Jorien achterop erbij? Ik kom nooit meer overeind.... Ik ging niet onderuit, die keer. Jaren later toen ik de diagnose kreeg begreep ik eindelijk ook mijn verworven totale on-talent voor schaatsen: ik word er nooit meer goed in ook al doe ik nog zo mijn best. Want mijn lijf kan het niet. Voor schaatsen moet je stevig in elkaar zitten en dat doe ik niet.

Afijn, we zijn inmiddels vijftien jaar verder. Als het wintert ben ik niet meer zo bang als vroeger. Ik maak gebruik van alle voorzorgsmaatregelen die je kun bedenken. Nog steeds fiets ik liever dan dat ik loop als het glad is, en als het moet pak ik de auto. Bij sneeuw en gladheid beweeg ik me uitsluitend voort op stevige rubberzolen, soms met spikes er onder, mijn Nordic Walking sticks ter ondersteuning. En ja natuurlijk roept er dan een grapjas Waar zijn je ski’s maar aan skiën hoef ik al helemaal niet te denken – en dus doe ik dat niet. Als ik er maar bij kan zijn.
Drie jaar terug schaatste ons hele gezin, compleet met aanhang, op een mooie middag een flinke tocht - en kwam het eigenlijk prachtig uit dat ik niet mee kon gaan. Ik paste met plezier op de kleine Koen en zingend fietste ik met hem door de polder om de familie in actie te zien. Zodra we dat volbracht hadden trapte ik, nog altijd zingend want fietsen met Koen is een feestje, naar huis en stopte het ventje in zijn warme bedje. Koen blij, familie blij – en oma blij.
Vorig jaar heb ik toen er ijs lag zelfs even op de sloot achter ons huis gelopen, heel voorzichtig en met kleine stapjes –  want als ik even glij voel ik dat dagen later nog, en niet een beetje. Ik vond mezelf een hele piet en genoot met volle teugen van de kinderstemmen om me heen: ja, die van de kleinkinderen.

Mijn kinderen zijn groot geworden, ik beleef de volgende ronde. Ik trek mijn camera en maak de plaatjes waar iedereen straks van na-geniet. Ging mijn oma ooit mee het ijs op? Ik geloof het niet. Die wachtte ons binnen op met warme anijsmelk en als ik dat voorbeeld volg maak ik een goede beurt bij de familie. Ik herschik me in mijn lot en ga naar binnen.