donderdag 2 mei 2013

Geen dierder plek

Taal is mijn ding. Dat is tegenwoordig niet echt iets om mee te koop te lopen, het valt een beetje onder de ongevaarlijke afwijkingen.
Ben ik een paar dagen in Frankrijk dan denk ik in het Frans. Duitsland, Duits.
Woon ik vijf jaar in Zeeland dan wordt het Zeeuws. Dertien jaar Brabant, je raadt het al.
De veertien jaren in de Alblasserpolder hebben geen specifieke taalsporen achtergelaten. Daarvoor lijkt het "polders" denk ik teveel op de Leidse tongval waarmee ik opgroeide. Zoals ook het groene weidelandschap dat uit mijn geboortestreek inmiddels spoorloos verdwenen is en dat me alleen daarom al dierbaar is. Al moest ik er, dat geef ik eerlijk toe, in het begin weer enorm aan wennen, gras, gras, gras, overal gras waar je keek. Maar dat hoort bij een ander verhaal.




Het huis van mijn oma stond in Noordwijk boven op een duin en keek uit op de zee. Logeerde ik daar dan hoorde ik 's morgens vroeg de meeuwen schreeuwen, zag ik de paarden over het strand galopperen. De geur en het spannende gevoel van het logeren haal ik moeiteloos terug wanneer ik de zee zie. Echt zie, echt ruik, echt hoor. Niet op een scherm of een plaatje. 
Een spoor van heimweeïg geluk en een vaag gevoel van vroeger overspoelt me. De gelukkige jaren van mijn jeugd, en later de periode aan de Walcherse kust toen onze kinderen nog zo heerlijk klein waren, het zit alles verpakt in dat geluid van de branding en die geur van nat zand. De zon onder zien gaan, ik zou er iedere dag te tijd voor willen nemen. Dat prachtige lichtspel waar ik niets over te zeggen heb en waar ik alleen maar naar kan kijken. Het geluid van de branding al net zo. 
Aan de zee kom ik tot rust.




Nu ben ik op vakantie in Zeeland. Een badgast, zoals mijn grootouders die vroeger noemden. "Gadbast", grapte opa er steevast achteraan. 
In Domburg, waar we vijf jaar woonden, werd leuk verdiend aan de toeristen. Op een dag waren ze er weer, met Pasen, of zodra het mooi weer werd. Net wespen, zei eens iemand. Je herkende ze van kilometers afstand, Elske dacht toen ze klein was dat Duitse toeristen standaard kaplaarzen en een muts droegen.  

En nu ben ik er zelf één. Ik doe dapper moeite om niet ontmaskerd te worden. Voor mij geen muts, geen kaplaarzen, geen jute tasjes of rugzakken. Ik heb mijn eigen fiets bij me met de handige fietstassen, ik zie er echt heel normaal uit als ik boodschappen doe. Ik koop de PZC en lees bij de koffie de familieberichten. Ik voel me thuis met de Zeeuwse tongval om me heen. 

Ik wil me niets aanmatigen, niet doen alsof ik er bij hoor: het Zeeuws is inmiddels een deel van mijn wezen zoals sinds jaren de zee. Het is geen toeval dat ik mijn twee Zeeuwse zoontjes aanspoorde om tenminste de eerste regels van het Zeeuwse volklied te leren zingen. En nu, na een kleine week Zeeland-snuiven, voel ik weer ten diepste wat ik allang wist:

Geen dier'der plek voor ons op aard
Geen oord ter wereld meer ons waard
Dan, waar beschermd door dijk en duin
Ons toelacht veld en bos en tuin


Tenslotte....
bestaat mijn afwijking hierin 
dat ik twintig jaar na onze verhuizing warempel 
zowel het Domburgs als het Wasschappels volkslied 
nog in mijn hart draag....
... kan zingen, denk ik zelfs, hoewel ik dat nooit zou durven.

Dus ja, ook die sporen zijn (in het Zeeuws) stevig in mijn hart verankerd. 
Dat kan je gebeuren als taal je ding is.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten