De zon schijnt al volop als ik om half zeven
wakker word. Wat trek ik aan met dit weer? Ik kies, uit hevige heimwee
naar de afgelopen zomerse weken, voor een jurkje met blote benen. En nu
opschieten. Naar school! Het waait lekker en ik heb voortdurend mijn
linkerhand nodig om mijn jurkje op haar plek te houden en me tegelijkertijd
fatsoenlijk per fiets te verplaatsen. De tegenwind blijft niet zonder gevolgen:
ik mis de pont. Dat wordt wachten. Op de steiger van de Waterbus vind ik een
heerlijk beschut plekje in de zon - ik heb geen haast meer.
Daar is de Waterbus. De matroos laat de
loopplank neer en monstert mijn kleding. Heb je geen kouwe benen?, roept ze,
nog voordat ik aan boord ben. Ik verzeker haar dat ik zodra ik kan mijn lange
broeken in de kast laat, en nee, ik heb geen koude benen. Wat een weertje, hè?
We zijn het roerend eens en vlot varen we samen de Maas over. Ik ben er. Mijn
werkdag is begonnen en het spijt me serieus dat ik niet wat langer buiten kan
blijven.
Een paar uur later vertrek ik naar de andere
vestiging van onze school. Ik gooi mijn ruitjesdoek om mijn schouders en fiets
de weg op. Daar zie ik het naderend onheil: het loont beslist de moeite om héél
hard te trappen want ik koers op een inktzwarte lucht aan. De eerste spetters
vallen al, ik stap af en trek mijn regenponcho uit mijn fietstas, gauw gauw, en
trappen weer!
Het bliksemt en de klap volgt vrijwel
onmiddellijk: ik weet niet hoe hard ik fietsen moet. Voor onweer heb ik een
heilig ontzag sinds de elektrische schok die ik ooit kreeg. Ik trap!! Door het
aanzwellende regengordijn zie ik de school dichterbij komen. Bliksem en donder
geven me vleugels, ik lokaliseer in gedachten alvast mijn sleutel voor de
fietsenstalling, geen tijd te verliezen, hoe kom ik zo snel en zo droog
mogelijk binnen? Als ik het terrein op rijd zie ik een deur open staan en ik
aarzel geen tel: zonder vaart te minderen rijd ik de schuine opgang op en fiets
regelrecht de school in.
In de stilte van het atrium sta ik in mijn
druipnatte poncho en kijk de vrouw van de catering recht in het gezicht.
"Ik geef het eerlijk toe, ik ben bang voor onweer!", grijns ik zo
stoer als ik durf en laat de poncho zakken. Buiten gaat het onweer tekeer, het
water komt met bakken naar beneden. Een knapperd die me weer naar buiten
krijgt. Maar waar laat ik mijn fiets?
Een bangerd ben ik.
Zeker.
Maar iemand die het atrium in fietst
heeft toch wel lef,
dat zal in de hele school niemand ontkennen.
Zeker in de week van het
Centraal Schriftelijk Examen.
Want als ik even later de school in
loop roepen
grootgeletterde posters
mij toe
dat het in het atrium
STIL!
moet zijn vanwege
DE EXAMENS!!
En reken maar dat ik
héél stil ben.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten