Ik heb geen tijd om te schaatsen. En ik kan
het ook niet.
Ik klaag niet, want de laatste jaren
heb ik fysiek minder last van gladheid dan vroeger. Hoe dat komt weet ik
natuurlijk niet. Ik geloof graag dat het komt doordat ik zo dapper aan mijn conditie
werk, wellicht speelt de overgang onderhand een rol (als dat zo is hang ik
acuut mijn bekkenkorset aan de wilgen) en wie weet zijn er nog andere redenen
te bedenken.
Vroeger werd ik altijd stikchagrijnig als het
ging vriezen. Het begon al bij het weerbericht en zodra het ijs beschaatsbaar was beleefde mijn humeur een dieptepunt. Met sneeuw was het nog
erger, dan durfde ik niet eens naar buiten want iedere gladde stap leverde pijn op. Daar stond ik weer, voor het raam. Iedereen lekker buiten actief en ik binnen met mijn (na-)pijn.
Op een dag stond ik stiekem aan de slootkant
te mokken. Ik kon het ijs niet op. Naast me stond een vader naar zijn kinderen
te kijken. We maakten een praatje en terloops vertelde hij hoezeer hij baalde
dat hij door een beperking niet mee kon gaan schaatsen. IJspret maken met het
kroost op de slee achter zich aan.... Ik was verrast dat ik niet de enige was.
Een lotgenoot troost. Ik besloot ter plekke me in mijn lot te
schikken. Al viel me dat niet altijd mee.
Toen de kinderen nog klein waren woonden we in
Zeeland en zagen we zelden sneeuw. Er werden weliswaar twee Elfstedentochten
verreden maar toen was ik net zwanger of bevallen.
In Domburg werd een ijsclub opgericht met de
naam “Nooitgedacht” en zoals je kon verwachten, we hebben er in die vijf jaar
zegge en schrijven twee dagen geschaatst. De eerste fikse winter die de kinderen zich
herinneren dateert van januari 1991, we waren net verhuisd en woonden vlakbij
de ijsbaan. En ja, ik was zwanger. Niet te fanatiek schaatsen dus – en wachten
op een volgende winter. Daarvan kwamen er nog genoeg.
De dorpsgemeenschap veranderde in tijd van
vorst op slag. “IJs en vis moet je nemen als het er is”. Ver voor de tijd van
Facebook en Marktplaats was iedereen aan het handelen en scharrelen om tijdig
aan de juiste maat schaatsen te komen. Wie had er nog hockey’tjes in maat 35,
wie kon er schaatsen slijpen, wie wilde je Noren lenen, je stond bij de Spar en
vroeg even in het rond: met een beetje geluk reed je kroost er een uur later op
rond. Of het kroost van de buren. Als ik het goed heb ligt er ergens in onze
familie nog een ski-jack van onze buurjongen van toen. Niks Wi-Fi, mailen of
telebankieren, en minstens zo effectief. Ik bedoel maar.
Ik wist het jarenlang niet maar ik had het
wel, een fikse bekkeninstabiliteit. Dat betekent eigenlijk dat je onmogelijk
kunt schaatsen, en niet kunt lopen waar het glad is. Had ik dat maar eerder geweten. Pijn, kommer en kwel – dat hoort voor mij bij
de herinnering aan die fantastische ijswinters van toen. Een goede moeder
gaat mee het ijs op, en ik handelde naar mijn stellige overtuiging. Van een
medemoeder kreeg ik een prachtige ouderwetse houten slee te leen en ik bond
onze jongste er, lekker warm ingepakt, op vast: alsof het een kinderwagen was
zo duwde ik haar over het ijs om bij de ijspret te kunnen zijn. Maar leuk? Nou
nee. Het voelde alsof ik voortdurend aan het klunen was. Wanhopig trachten
overeind te blijven. Overleven tot aan de kant. Op de terugweg naar huis maakte ik eens mee dat ik mijn fiets met beide handen stijf vast moest klemmen om zelfs maar op de
been te blijven. De angst en paniek van dat moment staan me bij alsof het
gisteren was: Hier loop ik, op een spekgladde dijk en – ik kan het niet. Wat
nou als ik onderuit ga, met Jorien achterop erbij? Ik kom nooit meer overeind.... Ik ging niet onderuit, die keer. Jaren later toen ik
de diagnose kreeg begreep ik eindelijk ook mijn verworven totale on-talent voor
schaatsen: ik word er nooit meer goed in ook al doe ik nog zo mijn best. Want
mijn lijf kan het niet. Voor schaatsen moet je stevig in elkaar zitten en dat
doe ik niet.
Afijn, we zijn inmiddels vijftien jaar verder. Als het
wintert ben ik niet meer zo bang als vroeger. Ik maak gebruik van alle
voorzorgsmaatregelen die je kun bedenken. Nog steeds fiets ik liever dan dat ik
loop als het glad is, en als het moet pak ik de auto. Bij sneeuw en gladheid beweeg ik me
uitsluitend voort op stevige rubberzolen, soms met spikes er onder, mijn Nordic Walking sticks ter
ondersteuning. En ja natuurlijk roept er dan een grapjas Waar zijn je ski’s
maar aan skiën hoef ik al helemaal niet te denken – en dus doe ik dat
niet. Als ik er maar bij kan zijn.
Drie jaar terug schaatste ons hele gezin,
compleet met aanhang, op een mooie middag een flinke tocht - en kwam het
eigenlijk prachtig uit dat ik niet mee kon gaan. Ik paste met plezier op de kleine Koen en
zingend fietste ik met hem door de polder om de familie in actie te zien. Zodra we
dat volbracht hadden trapte ik, nog altijd zingend want fietsen met Koen is een
feestje, naar huis en stopte het ventje in zijn warme bedje. Koen blij, familie blij – en oma blij.
Vorig jaar heb ik toen er ijs lag zelfs even op de
sloot achter ons huis gelopen, heel voorzichtig en met kleine stapjes –
want als ik even glij voel ik dat dagen later nog, en niet een beetje. Ik vond
mezelf een hele piet en genoot met volle teugen van de kinderstemmen om me
heen: ja, die van de kleinkinderen.
Mijn kinderen zijn groot geworden, ik beleef
de volgende ronde. Ik trek mijn camera en maak de plaatjes waar
iedereen straks van na-geniet. Ging mijn oma ooit mee het ijs op? Ik geloof
het niet. Die wachtte ons binnen op met warme anijsmelk en als ik dat voorbeeld
volg maak ik een goede beurt bij de familie. Ik herschik me in mijn lot en ga naar
binnen.