Dinsdagmiddag. Ik fiets
naar school. En ik heb haast. Op mijn agenda staan een tweetal spannende gesprekken die bij mijn onderzoek horen.
Doe ik mijn
jas aan op de fiets, vraag ik me af? Nou nee, het
is droog, de zon schijnt: ik sla mijn geruite souvenir uit Schotland om, de
deken die zo lekker warm blijkt op de fiets. Geen ge-emmer met mouwen, gewoon hup,
omslaan, andere flap ertegenin mikken, klaar. Er hoort nog een kilt-speld bij
maar die is in Edinburgh op de toonbank blijven liggen. Niks erg, ik kan zonder
speld.
Vlotjes trap
ik over de dijk, de brug maakt het nog even spannend. Als ik bijna boven ben
heb ik de zekerheid: die gaat me niet meer vertragen door open te gaan, zoals de
vorige keer. Tien minuten onthaasten terwijl je geen tijd hebt, hoe doe je dat?
Daar hoef ik me dus niet mee bezig te houden. De brug af is een makkie.
Achter me hoor ik een scooter pruttelen. Die durft me niet in te
halen en ik weet ook waarom. Als bij de Sint te paard zo wappert mijn geruite
tabberd achter me aan. Ik graai mijn lap bij elkaar en maak plaats om te
passeren. Voorzichtig manoeuvreert mijn achterbuur zich naar voren, kennelijk
wappert er nog meer dan ik in mijn hand heb.
Ben ik niets
vergeten, overweeg ik, terwijl ik geniet van de zon op mijn gezicht en de
wind door mijn haar. Volgens mij heb ik alles bij me. IPad, microfoontje,
documenten. Eén kleinigheidje heb ik helaas over het hoofd gezien – mijn elektrische
fiets is vannacht niet opgeladen. Tevreden stel ik vast dat ik dit slim oplos, de accu reist mee in mijn fietstas: op school even aan het stroominfuus en
ik trap straks moeiteloos naar huis. Drie uur
later rijd ik de school uit.
Rijd de school uit, ja,
want ik heb volgens plan mijn rijwiel
naar binnen meegenomen en in het kantoor van Jaap-Willem aan het stopcontact
gekoppeld. Moet dat?, vroeg hij korzelig. Ik hield hem de doos met chocola voor
die ik voor mijn respondenten meenam. Niemand
heeft er toch last van. Moet kunnen. Fiets in de hoek, snoertje er aan, knopje aan,
simpel: klaar! Dacht ik. Dat het iets
anders in elkaar stak wist ik toen nog niet.
Half zes. Door
de klapdeuren wring ik mijn fiets naar de hal en naar buiten, ik groet de
schoonmakers en wens ze een prettige avond. Buiten is
het donker. En nat. Hier heb ik niet op gerekend, met mijn mooie wollen ruitjesdoek,
kan die daar wel tegen? Geen nood,
ik trek mijn regenponcho uit de fietstas. Hemelsblauw, de kleur van een
zomerdag, ik word er in het geheim een beetje blij van als ik ‘m aantrek, wat voor
weer het ook is. Een relaxed muziekje in m’n oor. Klaar voor de start.
Het regent
harder dan de cape aankan, mijn broek wordt nat en niet zo’n beetje. Ook m’n
haar – ik denk te laat aan de capuchon. Voor de regenbroek moet ik eerst mijn
laarzen uittrekken en dat is een operatie die ik uitstel tot thuis. Dan maar
nat. Ik durf niet te kijken hoe mijn tabberd zich houdt, zal hij niet krimpen
van al dat water? Lekker warm is-t-ie wel, ik voel een zweetdruppel langs mijn
rug kruipen.
Hoe kan het eigenlijk
dat ik het zo warm krijg? Tegen de brug op trap ik me een ongeluk en ineens
weet ik het: ik heb daarstraks een knopje te weinig omgezet, de accu is niet opgeladen,
maar gewoon leeg. Nu snap ik ook dat ik steeds word ingehaald. Dat gebeurt me niet vaak, als er ingehaald wordt dan doe ik dat. Geen paniek,
spreek ik mezelf toe, ik heb een goede
dag en kan wel wat hebben. Ik peddel gewoon op eigen kracht naar huis. Dan
duurt het maar wat langer, word ik maar wat natter. De brug op is zondersteund nog een hele kluif. Onder mij zie ik de trage
worst van auto’s die uit de tunnel gekropen komt: heerlijk toch dat ik niet in
die file sta. Weet je wat, ik ga fijne dingen bedenken, een spelletje dat ik graag doe als ik de tijd moet doden.
Heerlijk
toch dat ik niet in de file sta.
Heerlijk dat
ik mijn regencape bij me heb.
Dat ik er
straks uitzie alsof ik zo onder de douche vandaan kom.
Dat we
bloemkool met varkenshaasje eten.
Dat ik nog
een verjaardag heb vanavond.
Dat ik er
bijna ben.
Als een
verzopen kat fiets ik thuis het pad op. Wankel naar de garagedeur. Op slot. Ook
dat nog. Ik ga toch echt mijn sleutel meer niet uit mijn tas vissen, ik vind mezelf
zielig genoeg om …. Ik ga tegen de bel hangen,
Jorien laat me binnen. Een warm onthaal. Ze is
superblij dat ze me ziet want ze heeft allebei haar tentamens Engels gehaald. Waarmee ze niet
meer dan één herkansing overhoudt aan haar toetsweek. En de
bloemkool ligt al in de pan. Samen maken we het eten klaar, samen eten we het
op. Heerlijk
toch.
Ik ben
lekker opgedroogd, haal mijn tabberd uit Schotland weer tevoorschijn en ga
gezellig naar de verjaardag van Wilma. Met de auto.