Op een dag had ik een blauwe teennagel. Zo’n
lelijkerd waar je je de hele zomer aan ergert. Vraag me niet hoe ik er aan kwam.
Pijn deed het niet. Ik vond het geen gezicht, en dat was het natuurlijk ook niet. Bij de
zondagse koffie kwam de teen ter sprake - Elske wist er wel iets op. "Lak alle
nagels blauw, zal ik het meteen even doen?"
Nu houd ik wel van een kleurtje maar mijn
nagels zijn nog nooit verder dan rozerood gekomen. Dit was wel iets héél anders. Met enige reserve legde
ik mijn voeten in Elske’s handen en een kwartiertje later stond ik er weer op:
met blauwe tenen. Nog dagenlang trokken mijn ogen naar mijn blauwe nagels, ik
kon er maar niet aan wennen. Zodra er een schoen om zat vergat ik ze, maar liep
ik op slippers dan was ik me hinderlijk bewust van die tien blauwe vlekken onder
me. Moet ik daar de hele zomer mee
blijven rondlopen?
Het is nu zaterdagmiddag. Ik fiets voor een
boodschap de stad in. De zon schijnt en het is vakantietijd, er is veel volk op
de been. Ik laat me verleiden een stukje van mijn route af te snijden door me,
netjes met mijn fiets aan de hand, tussen het winkelend publiek te begeven. Ik
heb geen haast en dat is maar goed ook: eerst die fiets naar de stalling
brengen, ik loop hier hopeloos in de weg.
Ineens zit ik, met één knie op de grond. Het
gaat razendsnel, ik knijp in een reflex in allebei mijn remmen. Ik ben
stomverbaasd, wat overkomt me? Vlak naast me staart een echtpaar me aan,
minstens zo verbijsterd. "Gaat het wel goed?", vraagt de vrouw en ik moet met een
antwoord komen, ik wou dat ik er één had….
Voorzichtig probeer ik overeind te komen, ik
voel me onnozel, geknield naast mijn fiets. En pijn, ja dat ook, wat voel ik
allemaal? Héél voorzichtig manoeuvreer ik mijn benen naar elkaar, de vrouw
neemt mijn fiets van me over. Ziezo, ik sta. Verbouwereerd staar ik naar de
grond: een stukje meloenschil ter grootte van een flinke pingpongbal ligt
uitgesmeerd over de stenen: daarover ben ik uitgegleden; mijn linkervoet is
finaal naar voren geschoten en mijn
rechterknie heeft me keurig opgevangen. ”Ik dacht dat u flauwviel, het ging zo snel”, zegt de
vrouw en ik kan me haar opluchting indenken. Ondanks alle pijntjes ben ik nog
heel. Ik overtuig mijn redders van mijn welzijn en vervolg mijn weg naar de
fietsenstalling.
Terwijl ik zo gewoon mogelijk probeer te lopen begin ik te voelen wat ik al wist, dit gaat
pijn doen. Voelde ik me gisteren nog de jeugdigheid zelve, de komende dagen
benadert mijn gang die van een hoogbejaarde en daar word ik niet vrolijk van. Bovendien is de lak er af. Mijn rechtervoet
vertoont twee afgeschaafde nagels – wat moet ik daar nou mee? Geen verzekering die
dat dekt natuurlijk, flitst het door mijn hoofd, hoe kom ik er bij? Volgende week gaan we op vakantie, zal ik Elske vragen of
ze mijn tenen nog even bij-tipt?
Het lijkt me een goed idee. Kennelijk ben ik
er inmiddels zo aan gewend dat ik mijn blauwe tenen terug wil. Bij thuiskomst
zie ik dat ook mijn knie blauw is. Dat kan er nog wel bij.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten